Verdienmodel & perspectief
Volgens econoom en marketingdeskundige Porter zijn er drie strategieën waarop een bedrijfsvoering zich kan onderscheiden1. Zo kan de bedrijfsvoering opgesplitst worden in de volgende categorieën:
- Produceren tegen een zo laag mogelijke kostprijs. Dit zijn de zogenaamde bulkproducten. Een efficiënte bedrijfsvoering, technologische innovaties staan hoog in het vaandel.
- Produceren voor een specifieke groep klanten, bijvoorbeeld biologisch.
- Onderscheidend vermogen op het product genereren. Voorbeeld hiervan zijn producten met een toegevoegde waarde, zoals weidevogelmelk, pootaardappelen, kalfsvlees, maar ook regio of lokaal gebonden producten.
Hiernaast kan een ondernemer extra inkomsten genereren uit nevenactiviteiten, zoals toerisme, een zorgtak of energieproductie en tal van andere varianten hierop.
Kijkend naar de Nederlandse markt, dan zien we alle drie de stromingen terugkomen. Ook zien we een groep boeren ‘stuck in the middle’, die niet echt onder een categorie vallen. Deze middengroep staat onder grote druk. Deze boeren kiezen, om wat voor redenen of omstandigheden dan ook, niet echt voor een specialisatie in lage kostprijs of een nichemarkt, óf ze behoren tot de groep bedrijven (50 – 75 procent) met een specialisatie in lage kostprijs. Extra regelgeving of verplichte investeringen, wat leidt tot verhoging van de kostprijs, tast direct hun continuïteit aan. Deze boeren moeten eigenlijk, aldus Porter, kiezen welke richting ze op willen, anders houden zij nauwelijks het hoofd boven water. Omdat de nichemarkten beperkt zijn en kostprijsspecialisatie (niet altijd en overal mogelijk) een ‘survival of the fittest’ is, zullen er alternatieven en nevenzaken aangedragen moeten worden, zodat de groep boeren ‘stuck in the middle’ een beter inkomen kan genereren.
Kijkend naar de Europese en mondiale markt, kunnen we de Nederlandse landbouwproducten grotendeels scharen in de derde categorie. Dit betekent dat Nederlandse boeren zich in verschillende markten verschillend moeten onderscheiden. Dit loopt klem. Zeker als we de recente uitspraken van de politiek hier overheen leggen, zit de Nederlandse boer in een flinke spagaat.
Problematisch is de volgende vraag. In hoeverre kan er nog gesproken worden over een Nederlandse markt? Qua regelgeving ligt er een duidelijke begrenzing op de landsgrenzen. Het Europese model van vrij handelsverkeer, is nog niet doorgetrokken naar het gelijk trekken van regelgeving op diezelfde Europese markt. De Nederlandse overheid meent, naar onze mening, te vaak dat het zijn eigen strenge regels moet hebben. Dit kan niet, zolang hierin geen marktregulatie is.
Wat moet er gebeuren?
- Ontwikkel een voedselvisie, bij voorkeur met de ons omringende landen om de Noord-West Europese voedselproductie stabieler te laten functioneren en minder afhankelijk te worden van geïmporteerde grondstof en productstromen. Houd hierbij rekening met betaalbaarheid van de eerste levensbehoefte voor minima.
- Organiseer nationale en Noordwest Europese afzet zoveel mogelijk in traceerbare ketens tussen boer en eindafnemer, vraag gestuurd. Deze ketens zijn zo kort mogelijk en garanderen een reële prijs voor de boer, naar voorbeeld van het Fair Trade keurmerk. Hierbij horen afspraken over productievolumes en importbeperkingen, dan wel andere belemmeringen, voor producten geproduceerd tegen andere standaarden buiten Noordwest Europa.
- Stel samen met de ketenpartijen en overheden een Gedragscode Keten² op, waarbij sprake is van minimum garantieprijzen voor producten.
- Stuur op een geldigheidsduur van regels voor tenminste tien jaar en wijzig deze tussentijds niet.
- Creëer een Agrarische Hoofdstructuur³ en hanteer daar alleen de basisregels, zoals die in de EU gelden. Dit zijn bij uitstek gebieden, waar de lage kostprijs bedrijven zich verder kunnen ontwikkelen en waar voedselproductie op nummer één (blijft) staan. Accepteer daarmee dat de drie categorieën (volgens het model van Porter, zoals hierboven beschreven) bestaan en geef ze ook de ruimte.
- Bevorder korte ketenafzet en neveninkomsten in alle breedte, zodat meer gezinsbedrijven een stabiel inkomen kunnen genereren. Dit aandeel kan stijgen naar circa 50 procent van de bedrijven in 2030.
- Laat gezinsbedrijven kiezen voor een Basisvergoeding⁴ en verbind daaraan maatschappelijke doelen, bovenop de basisregels zoals deze in de EU gelden. Dit als tegenhanger voor de noodzaak tot schaalvergroting. Hierbij wordt de boer naast voedselproducent ook een beheerder van het landschap met een bijpassende vergoeding, of vervult hij een maatschappelijke taak.
- Breid ecosysteemdiensten sterk uit waarbij het uitgangspunt is dat de overheid klant is bij de boer en de vergoeding dusdanig is dat er sprake is van economische herfinancierbaarheid.